Alleen in een veld
Ik sta alleen. Alleen in het veld. Ik kijk omhoog. De donkere wolken sluiten mij al bijna helemaal in. Ik weet dat er onweer aan komt. Ik voel dat donder bijna komt. Ik kijk om me heen. Ik kan nergens heen. Het veld is te groot om weg te rennen. Dat zou geen zin hebben. Ik kijk weer omhoog. De regen valt naar beneden. De koude druppels vallen in mijn nek en glijden over mijn armen. Mijn gezicht staat gespannen. En dan plots. Een donder. Ik probeer te tellen. Ik probeer te kijken of hij ver weg is. Ik kijk over het veld. Het valt me op dat ik extreem rustig ben. Van binnen ben ik in paniek. Ik kijk in de verte. Zie leegte. Het lijkt wel alsof het veld oneindig door gaat. De wolken worden steeds donkerder. Ik voel me opgesloten. De regen wordt heftiger. Zo komt er bliksem. Straks. Er kwam weer een donder. Ik schrok. Mijn armen waren gevoelloos. Net als mijn benen. Eigenlijk wil
ik wel wegrennen maar ik weet niet waar naar toe. Ik kijk -hysterisch inmiddels- om me heen. De tranen lopen over mijn wangen. Ik ben moe. Ik zak in elkaar. De regen klettert op mijn hoofd. Ik voel mijn armen niet meer. Waarschijnlijk onderkoelt. Ik probeer weer op te staan. Ik knik mijn enkel om. Een flinke pijnscheut doet me vallen. De grond komt als een klap. Ik voel aan mijn hoofd. Alles om me heen tolt. Ik weet niet meer wat onder en boven is. Ik val flauw. Voor één minuut. Ik wordt weer wakker. Niets draait meer. Ik schrik weer van een donder. Nu zie ik ook bliksem. Ik ben bang. De regen is koud. Weer een donder. Het overmachtige geluid van een donder maakt me bang. Ik probeer te rennen maar ik vergeet mijn enkel. Ik kan net nog blijven staan. Nu kan ik al helemaal niet meer weg. Weer een bliksemflits. Mijn ogen kijken schichtig heen en weer. Ik ben bang om weer flauw te vallen. Ik ben bang voor de bliksem. Ik ben alleen. Mijn broek plakt al helemaal tegen me aan. Mijn topje is doorweekt en mijn kapotte gympen zitten vol met modder en zijn helemaal zompig. Mijn handen trillen. Mijn benen zijn slap. Ik huil. Met mijn hand strijk ik over mijn tranen. Ik voel make-up. Ik weet niet of het is uitgelopen door de regen of door de tranen. Ik wil me er niet meer tegen verzetten. Dat heeft toch geen zin. Dat heeft nooit zin gehad. Uiteindelijk moest ik toch altijd huilen. Ik wil weg hier. Ik wil naar een warm bed met een kop thee. Het dondert weer. Ik huil nog harder. Ik schreeuw om iemand die me kan helpen. Ik ben verlaten. Niemand die hier in de buurt is. Niemand die me kan helpen. Niemand die het zou willen. Ik voel de druk van het onweer. Ik duik in elkaar. Ik hoop dat het onweer snel weer voorbij is. Ik geloof het zelf niet eens. Mijn haren zit vol met modder en zand. En mijn gezicht zit onder de schrammen. Ik sta in een veld. Hulpeloos. Verlaten. Bang. Alleen.
ik wel wegrennen maar ik weet niet waar naar toe. Ik kijk -hysterisch inmiddels- om me heen. De tranen lopen over mijn wangen. Ik ben moe. Ik zak in elkaar. De regen klettert op mijn hoofd. Ik voel mijn armen niet meer. Waarschijnlijk onderkoelt. Ik probeer weer op te staan. Ik knik mijn enkel om. Een flinke pijnscheut doet me vallen. De grond komt als een klap. Ik voel aan mijn hoofd. Alles om me heen tolt. Ik weet niet meer wat onder en boven is. Ik val flauw. Voor één minuut. Ik wordt weer wakker. Niets draait meer. Ik schrik weer van een donder. Nu zie ik ook bliksem. Ik ben bang. De regen is koud. Weer een donder. Het overmachtige geluid van een donder maakt me bang. Ik probeer te rennen maar ik vergeet mijn enkel. Ik kan net nog blijven staan. Nu kan ik al helemaal niet meer weg. Weer een bliksemflits. Mijn ogen kijken schichtig heen en weer. Ik ben bang om weer flauw te vallen. Ik ben bang voor de bliksem. Ik ben alleen. Mijn broek plakt al helemaal tegen me aan. Mijn topje is doorweekt en mijn kapotte gympen zitten vol met modder en zijn helemaal zompig. Mijn handen trillen. Mijn benen zijn slap. Ik huil. Met mijn hand strijk ik over mijn tranen. Ik voel make-up. Ik weet niet of het is uitgelopen door de regen of door de tranen. Ik wil me er niet meer tegen verzetten. Dat heeft toch geen zin. Dat heeft nooit zin gehad. Uiteindelijk moest ik toch altijd huilen. Ik wil weg hier. Ik wil naar een warm bed met een kop thee. Het dondert weer. Ik huil nog harder. Ik schreeuw om iemand die me kan helpen. Ik ben verlaten. Niemand die hier in de buurt is. Niemand die me kan helpen. Niemand die het zou willen. Ik voel de druk van het onweer. Ik duik in elkaar. Ik hoop dat het onweer snel weer voorbij is. Ik geloof het zelf niet eens. Mijn haren zit vol met modder en zand. En mijn gezicht zit onder de schrammen. Ik sta in een veld. Hulpeloos. Verlaten. Bang. Alleen.
Reacties
Een reactie posten